VALENCIA 2022: CERAMIEK,CALATRAVA EN CULINARIA
Verslag van weer een geslaagde tegelstudiereis
Dag 1: verzamelen (10 mei)
Dertig tegelvrienden meldden zich op de avond van 10 mei aan de dinertafels van het NH-hotel in de mooie Spaanse stad Valencia, tevens hoofdstad van de gelijknamige “autonome” regio. De meesten waren die middag samen vanuit Schiphol aangevlogen, enkelen kwamen vroeger of later op eigen gelegenheid.
Ons onderkomen lag net buiten het historische centrum, maar op steenworp afstand van het ontwikkelingsgebied in een drooggelegde rivierbedding waar de wereldberoemde architect Calatrava, zoon van deze stad, een aantal iconische gebouwen heeft gecreëerd. Dit park op zich is al een bezoek aan Valencia waard.
Maar daarnaast wachtte ons, naar zou blijken, een rondgang langs historische gebouwen, huizen, kerken en musea die samen een beeld geven van de eeuwenlange keramiektraditie in deze regio. Valencia was daarvan het middelpunt, maar meerdere plaatsen daar omheen, zoals Manises en Paterna, hebben evenzo furore gemaakt in de geschiedenis van gebruiksaardewerk en tegels.
Dag 2: Valencia te voet (11 mei)
‘s Ochtends gingen we als groep op pad, lopend naar het centrum, waar we verwelkomd werden door Dr. Jaume Coll Conesa, directeur van het Museo Nacional de Cerámica y Artes Suntuarias “González Martí”. Alvorens zijn museum te bezoeken nam hij ons mee naar een aantal gebouwen in de binnenstad. De eerste rondleiding ging naar het Palau de la Generalitat, een oorspronkelijk gotisch gebouw daterend uit 1420, in de zestiende eeuw uitgebreid. Zowel het oorspronkelijke koninkrijkje Valencia als de latere regionale regeringen en het hedendaagse bestuur van stad en regio vonden hier hun residentie. In de “gouden hal”, waar in de vijftiende eeuw de bestuurders samenkwamen, is de vloer belegd met blauw-witte tegels uit Manises, in de bekende middeleeuwse gótico mudéjar-stijl. (Met mudéjar wordt de islamitische bevolking in christelijk Spanje bedoeld. Deze naam wordt ook gebruikt voor de typerende decoratieve stijl die vervolgens in Spanje en Portugal ontstaat. De tegeldecors zijn een voortzetting van de tegelmozaïeken waarmee bijvoorbeeld het Alhambra in Granada bekleed is.) Voor het allergrootste deel echter zijn deze tegels volgens Jaume Coll replica’s van rond 1940. Ook de prachtige vierkante plafondkussens zijn een fusie van renaissance en mudéjar. Maar voor ons gezelschap het meest interessant bleek de Grote Zaal. Rondom bevinden zich daar tegellambriseringen die een Spaanse adaptatie zijn van de vroege Antwerpse tegels. Onze gids noemde bij deze connectie expliciet de naam van Cornelis Floris (men spreekt ook wel van de Florisstijl). De betegelingen hier, met gecentreerd in medaillons Bijbelse scènes, zijn echter in Toledo gemaakt. En zelfs gesigneerd door de artiest: Jose de Oliva – Toledo.
Verder ging de tocht. Eerst even langs de vroegere San Andrèskerk, nu San Juan de la Cruz geheten, die onderdeel uitmaakt van het Museo Nacional de Cerámica. Daar wees Jaume op vroege zeventiende-eeuwse Valenciaanse tegels met bloempanelen achter het altaar.
Maar de meeste betegelingen zijn hier achttiende-eeuws, met name landschapstaferelen. De formaten van die tegels zijn 20 x 20 centimeter, terwijl de vroegere 13 x 13 meten. Jaume vertelde ook dat de allervroegst bekende Valenciaanse keramische producten in wit, groen en paars werden uitgevoerd. Manises was toen nog het centrum waar het beroemde lusterglazuurwerk vandaan kwam. Valencia nam pas in de achttiende eeuw die dominante positie in de regio over. Een belangrijke producent was bijvoorbeeld de fabriek Vicente Navarro in de Coronastraat, waar in een Italiaanse stijl werd gedecoreerd, zoals ook deze barokke voormalige San Andrèskerk bewijst. Opvallend aan de landschapstableaus vonden enkelen onder ons het sterke doorschijnen van de kleur groen in die taferelen. Jaume vermoedt dat die kleur nogal royaal werd gebruikt omdat er veel van was, vanwege het op grote schaal produceren van groen monochroom vaatwerk in die tijd.
Jonge priesters
Volgend doel: het gebouw en museum van het Patriarchaat, gebouwd tussen 1586-1615 door Juan Ribeira: afkomstig uit Sevilla, politiek-militaire leider, aartsbisschop van Valencia, de titel patriarch van Antiochië voerde, en die Thomas More tot zijn vrienden rekende. Het complex oogt als een enorm vierkant blok, maar van binnen is het ruimtelijk, met een kerk, kapellen en studiegebouwen rondom de pandhof. De kloostergang/kruisgang is bekleed met enorme tegellambriseringen in cuerda seca- en cuenca-techniek . Deze zouden volgens onze gids ter plaatse zijn geproduceerd door een drietal tegelmakers uit Talavera de la Reina (Talavera, nabij Toledo in het hart van Spanje, is eveneens een beroemd keramiekcentrum). In dit Patriarchaatsgebouw, ook wel het Koninklijk Seminarie genoemd, begonnen in de vroege zeventiende eeuw de eerste priesterstudenten aan hun opleiding. Ook heden ten dage is dat nog zo. Het gebouw bevat een beroemde bibliotheek met een van de grootste Bijbelcollecties in Europa. In de grote kapel zijn schilderijen van Francisco Rebalto, sterk geïnspireerd door Caravaggio. In een andere kapel hangen enorme gobelins met voorstellingen van de Bijbelse parabel over de werkers in de wijngaard. Deze tapijten zijn gemaakt in Tournai (Doornik). Indrukwekkend is ook de collectie van het Patriarchaatsmuseum, vol Andalusische barok, maar ook met werken naar grote voorbeelden als Van der Weyden, El Greco en Caravaggio.
Fijnproeven en weer verder
Met onze hoofden uitpuilend van de beelden en verhalen, en de Spaanse zon brandend op onze wangen begonnen we aan een forse wandeling naar een restaurant voor de lunch. Onze reisorganisator, bestuurslid en penningmeester Mark van Veen, zelf een vaardige kok, had voor deze week een aantal culinaire attracties van de bovenste plank geselecteerd. Dat bleek toen we in Restaurante Blanqueries een fijnproeverslunch van sterrenniveau kregen voortgezet.
Verkwikt door spijs en drank moesten we daarna nog een programmapunt afwerken: het bezoek aan het Museo Nacional van gastheer Jaume. Dit breed opgezette keramiekmuseum, met al zijn stijlkamers, thematische zalen, interieurreconstructies en specialistische verzamelingen is gebaseerd op de collectie aardewerk en verwante kunst die de naamgever, verzamelaar en stichter Manuel González Martí (1877-1972), in 1947 doneerde. Ook het pand gaf deze mecenas er bij. Het oorspronkelijk gotische gebouw uit de vijftiende eeuw, bewoond door de markies de Dos Aguas, werd in de achttiende eeuw van een indrukwekkende rococostijl albasten voorgevel voorzien, die de twee riviergoden toont. Daarna is het nog vele malen verbouwd en heringedeeld. Desondanks zijn de looproutes complex, en moeten er heel wat trappen bedwongen worden. Maar er is dan ook geweldig veel moois te zien. Als we ons beperken tot de keramiek en de tegels, dan valt het oog al snel op een mooie collectie Aziatische keramiek. Deze presentatie toont een deel van achthonderd stukken die zijn geschonken door het Nederlandse echtpaar Helen Drenth en Tijmen Knecht. Ook fraai is de vitrine met het fijn beschilderde serviesgoed van de Koninklijke Alcora plateelfabriek, zo’n 90 kilometer verwijderd van Valencia. Tegels bevinden zich voornamelijk op de tweede verdieping, waar informatie over de productieprocessen wordt aangeboden, en zaal-na-zaal een tocht door de keramiekgeschiedenis van prehistorie tot de eenentwintigste eeuw gemaakt kan worden. Keramiek en tegels uit de vroege Spaans-Moorse periode, gevolgd door de christelijke mudéjartijd, middeleeuwen, renaissancetijd, en de bloeiperiode van de Valenciaanse productie in de achttiende eeuw. Een gereconstrueerde betegelde keuken met een bont palet aan tableaus is daarvan een overtuigend voorbeeld. Ook een complete in blauw op wit tinglazuur uitgevoerde vloer van vele vierkante meters oogt fantastisch. “En daar hebben we er nog een heleboel van in het depot liggen”, vertelde Jaume. “In Valencia waren immers tot in de negentiende eeuw alle vloeren betegeld”. Maar het hart van deze verslaggever klopte toch het meest bij de vitrines vol vroege blauwe gótico-tegels met familie- en andere wapens, gildetekens, memento mori-afbeeldingen, arabesken en geometrische motieven. Of bij het plafond met tientallen verschillende “socarrats”. Dit zijn langwerpige, zeer vroege (dertiende-veertiende eeuwse) tegels die met hun eenvoudig beschilderde decoratie naar beneden, tussen de balkjes werden gelegd. Over de gótico-tegels vernamen we trouwens nog dat het museum proeven heeft laten doen naar de samenstelling van het kobaltblauw, om daarmee de leeftijd van deze tegels te kunnen verifiëren.
Dag 3: In de bus naar Onda (12 mei)
De door Mark bestelde touringcar stond keurig op tijd voor het hotel te wachten. De logistieke planning klopte, en dat zou alle volgende dagen ook zo blijven! Eerst werden we afgezet aan de rand van het centrum bij Casa Museo Benlliure. Maar dat moest even wachten toen het oog van ons gezelschap viel op een gigantische, uit tegels bestaande wandreclame op een muur aan de straat. En laat het nou ook een Philips-reclame wezen… Dat was fotograferen geblazen. Het huis van de familie Benlliure biedt ook voor de minder in tegels geïnteresseerde bezoeker genoeg te beleven. Vader José Benlliure y Gil (1855-1937) en zoon José Benlliure Ortiz (1884-1916) waren beiden schilder, de vader meer oriëntalistisch van stijl, de zoon, bijgenaamd Peppino, impressionistischer. In het woonhuis met zijn negentiende-eeuwse interieur is de tijd stil blijven staan. En ook zijn er tegels. Maar veel meer tegels vinden we buiten, op de muren langs de verstilde binnentuin. Haast alsof ze wat uitgestrooid zijn. Ingemetseld, soms ook op een bankje of in een voetpad. Losse tegels, tableaus, charmante fragmenten van tableaus. Het meeste komt uit de tijd van de verzamelaars, zelf. Maar er zitten ook achttiende-eeuwse tegels bij, en zelfs wat vroegere enkelingen. Een tuin om in te mediteren, en een enkeling onder ons deed dat daadwerkelijk. Verrassend was ook het intacte schildersatelier achter in de tuin. De ezel, de tabouretstoel voor het model, en alle materialen stonden er nog alsof het gisteren was. En dwalend door dit gebouwtje kwam je overal de kleine collecties van deze verzamelaarsdynastie tegen: boeken, meubelen, arabica, Romeinse fragmenten, aardewerk, en zelfs, in een hoek van een oud vitrinekastje, nog een paar intrigerende zeer vroege zeshoekige tegels. Zoals vaker op deze reis leidde dat tot veel discussie en giswerk. Maar voor we er uit waren wachtte de bus alweer…
De chauffeur bracht ons vervolgens naar het Castell d’ Alaquàs uit de zestiende eeuw. Een Valenciaans kasteel dat grotendeels vervallen was, maar nu functioneel gerestaureerd door de overheid. We troffen er, naast lambriseringen van arista-tegels, vloeren aan van roodbakkende gemengd met blauw-witte gótico-tegels uit Manises. Naast de vertrouwde memento mori-motieven van zon en maan, rozetten en gestileerd blad, herkenden sommigen ook de tegels met torentjes en adelaars: de wapens van de families Torres en Aguilar. Dit was het familiekasteel, en het lijkt er op dat in de periode van verval veel van deze tegels gesloopt, verkocht en in verzamelingen terecht gekomen zijn.
Museum tussen moderne industrie
Verder ging de reis: een lange rit naar Onda, zo’n 70 kilometer boven Valencia. Doel: het tegelmuseum Fundacion Museu del Taulell Manolo Safont (taulell= tegel, M. Safont richtte het museum in 1968 op). Onda is hèt centrum van de moderne Spaanse tegelproductie, 92% van de Spaanse tegels komt tegenwoordig uit deze stad. We reden zeker een half uur lang tussen alleen maar enorme fabriekshallen en opslagterreinen. De klei die dit gebied geschikt maakt voor drie eeuwen continue productie komt uit de bergen en heuvels in de buurt. Het museum, dat 80.000 objectnummers telt, ligt midden tussen deze onafzienbare bedrijfsterreinen. De reisleider had ook een lunch gereserveerd in een balzaal van een restaurant waar dagelijks massaal gegeten wordt door de werkende klandizie van deze omgeving. Zo maakten we kennis met de industriële lunchcultuur: grote borden voedzaam eten van een prettig landelijk karakter. Ruim besprenkeld met rood, wit en water. Het begon te wennen, die lunches om een uur of twee met daarna nog een flink stuk programma voor de boeg.
In het museum werden we hartelijk ontvangen door de directeur en twee medewerkers. We troffen een helder opgezet, modern museum aan met een duidelijke verhaallijn , waar centraal uiteraard de bontgekleurde Valenciaanse tegel staat. Evenals elders wordt ook hier gewezen op de komst van de Italiaanse plateelschilder Francisco Niculoso Pisano, die leefde van ongeveer 1470-1529, naar het Zuid-Spaanse Sevilla. Hij bracht de kleuren van de renaissance naar het Iberisch schiereiland. In de achttiende eeuw werden die kleuren in alle uitbundigheid zichtbaar op de tegels van Valencia, waar de tot welvaart komende bourgeoisie niet ophield tegels te bestellen voor het bekleden van keukens, vloeren, wanden, balkons en trappen. De maat van de tegels ging in die periode naar 20 x 20 cm. Ook veel religieuze voorstellingen werden er geproduceerd, vanwege de sterke volksdevotie en de ongeletterdheid van het grootste deel van de bevolking. In de pre-industriële periode werden de decoraties simpeler, en in de negentiende eeuw ging men op grote schaal werken met sjablonen.
In de grote, lichte museumhal worden al deze ontwikkelingsfasen en toepassingen van de Valenciaanse tegels overzichtelijk in volgorde gezet. Zo zagen we opmerkelijke grafplaten, reclametableaus, en boeiende pogingen om aan te sluiten bij de art nouveau, die hier modernismo valenciano genoemd wordt. Ook zijn er aparte vitrines voor wat buitenlandse collecties. Daaronder een heel aardige met Engelse tegels, geschonken door onze vriend Hans van Lemmen, die in dit museum op handen gedragen wordt. Er is ook een kleinere tafel met een niet erg representatieve Nederlandse collectie. Onda zou wel een Nederlandse mecenas kunnen gebruiken!
Achter in deze grote hal is er een speciale presentatie van de modernste technieken waarmee de omringende bedrijven, waarvan er overigens vele in buitenlandse (bijvoorbeeld Arabische) handen zijn, nu produceren. In Onda en omgeving zijn vandaag de dag maar liefst 250 bedrijven werkzaam. In 1920 waren dat er dertig. Op de benedenverdieping wordt een indringend beeld gegeven van hoe het er in de tegelfabrieken van de afgelopen anderhalve eeuw toe ging.
Tijdens het bezoek kwam ook de wethouder van Cultuur ons begroeten. Uiteraard wenste zij door de meegekomen fotograaf met een delegatie van de groep geportretteerd te worden. En bij het afscheid kreeg elke deelnemer van de directeur persoonlijk een tas met boeken en documentatie overhandigd. Evenals met het museum in Valencia is ook hier voor het Nederlands Tegelmuseum een mooie relatie ontstaan.
Dag 4: Manises (13 mei)
In een half uur bracht de bus ons naar het fameuze stadje Manises, feitelijk opgeslokt door de agglomeratie Valencia. Manises roept bij keramiek- en tegelliefhebbers onmiddellijk associaties op met het beroemde Spaans-Moorse lusterglazuur dat schotels en tegels de rijke glans van edelmetaal geeft. Deze traditie is dan ook door de UNESCO tot werelderfgoed uitgeroepen. Met een jaarlijks feest, waar soms meer dan honderd keramisten aan bijdragen, wordt gevierd dat men hier al sinds de veertiende eeuw aardewerk produceert.
Ons bezoek aan de stad begint bij het toerismebureau. Niet alleen omdat dit huist in een voormalige tegelfabriek die aan de buitenwanden uitbundig van blauw-witte barokke keramische decoraties is voorzien , rococo die later een succesvol product van Manises wordt, maar we kwamen ook voor een tentoonstelling van oude fotocamera’s, naast een expositie van foto’s door José García Planells. Deze fotograaf bezocht midden twintigste eeuw de tegelfabrieken die toen nog werkten, fotografeerde de werkprocessen en de mensen, en maakte bovendien vanaf de jaren ’70 van de twintigste eeuw kleurenfoto’s van de eindproducten. Voor onderzoekers een heel interessante bron, betoogde medereiziger Mario Baeck.
Eenmaal buiten stond gids Lucrezia ons op te wachten voor een korte wandeling door Manises. Een interessant fenomeen zijn de portaallijsten rondom de voordeuren van de huizen (in het Spaans: de “jambas”), die op veel plaatsen helemaal met tegels verfraaid zijn, in allerlei stijlen.
We bezoeken de Johannes de Doperkerk (San Juan Bautista), gebouwd in de achttiende eeuw, met een latere buitenkoepel van driemaal gebrand goudluster, gemaakt in het Perzië van de negentiende eeuw. Rond het altaar treffen we zeer opvallende, glanzende zwart-witte tegelplaten met zeer fijn geschilderde afbeeldingen naar Doré, El Greco en anderen. Ze zijn eind negentiende eeuw gemaakt in de zg. “barbotine”-techniek. Verder valt in deze kerk een reusachtig tegelpaneel op met een afbeelding van het Laatste Avondmaal, geschilderd door Arturo al Mar.
Nog een museum
De gids zette ons af bij het Museu de Ceràmica de Manises. Het museum is in verbouwing, maar er blijft genoeg te zien. Het museum toont stukken vanaf de veertiende eeuw, vrijwel alles in Manises gemaakt. Het werken met luster is door de geschiedenis heen een rode draad gebleven, wordt ons verteld. De historische collectie is fenomenaal. Een grote variëteit aan gótico-tegels, ook in een gereconstrueerde vloer. Prachtige, zeer vroege socarrats met alleen Arabische godsdienstige teksten er op. Een zeer fraai tegelveldje met bonte vogels, uitbundig Valenciaans, het hield niet op. Daarnaast heeft het museum een presentatie over de milieu-impact van de keramische bedrijfstak (“we leefden onder rookwolken en donkere lucht”). En tenslotte is het betrokken bij de keramiekbiënnales die de stad organiseert. De tijd is te kort om het allemaal op te nemen. We moeten door…
Naar de tegelfabriek van José Gimeno Martínez. Een pottenbakker demonstreert ons het maakproces van een middeleeuwse schotel, die later gedurende acht tot tien uur op duizend graden zijn eerste brand zou krijgen. In dit bedrijf kunnen ze alles kopiëren, zegt men. Het bewijs zien we even later als we in een opslagruimte Nederlandse zeventiende-eeuwse tegels op stapeltjes zien liggen, die bedrieglijk perfect zijn geïmiteerd. Toch is het mooi dat zo’n klein familiebedrijf al een paar generaties overleeft. In de toonkamer en verkoopafdeling zagen we met eigen ogen de honderden verschillende hoogwaardige producten die hier door een paar mensen worden gemaakt. Het is ze zeer gegund. En passant leerden we in dit bedrijf ook nog een nieuw Spaans tegelwoord: contrahuelles de escalera! Het zijn de rechthoekige tegels waarmee de voorkanten van traptreden worden bekleed. Vaak hebben die goed uitgewerkte voorstellingen.
Ook hier in Manises was de lunch om twee uur weer een belevenis. We hoefden maar een paar minuten te lopen naar het gebouw van een oud aardewerkfabriekje, dat smaakvol is omgebouwd tot een smetteloos restaurantje. We aten er onder andere de huisspecialiteit: patatas bravas. Niet verkeerd…
Terug in Valencia splitst de groep zich. Wie wilde, kon zelf op pad gaan, naar park, strand, hotel of winkelstraat. Wie interesse had , kon onder de vleugels van Mark een aantal in tegels handelende antiquairs bezoeken. Een tiental deelnemers had daar wel zin in. En ofschoon het aanbod niet bijster groot was, werden er toch een paar aankoopjes gedaan.
Dag 5: nog meer Valencia (14 mei)
De door Mark voor vandaag gecontracteerde gids Fleur kon door overmacht haar taak niet vervullen. Onze reisleider Mark zal nu zelf de geplande stadswandeling langs een aantal bijzondere objecten leiden. We startten gemotoriseerd: om 09.30 vertrokken we in een stoet van taxi’s naar het eerste doel: bezichtiging van het art nouveau-monument Estació del Nord. Dit prachtige gebouw, dat best een “Gesamtkunstwerk” genoemd mag worden, werd gerealiseerd tussen 1906 en 1917. Naast de hoofdingang aan het grote plein buiten bewonderden we twee fraaie glasmozaïeken van de Franse broers Mauméjean. Binnen, in de rechtervleugel van de hal, een tableau in tube-lining van het atelier Valencia Industrial; en rondom de grote klok een tableau met afbeelding van het waterlandschap van de Albufera van Valencia. De grote wanden in de hal zijn afgewerkt met mozaïek van monochrome scherven, zoals ook te zien in het beroemde muziekgebouw Güell. De hier zichtbaar gebruikte techniek om grote oppervlaktes mozaïek in delen in het atelier te maken en ze daarna pas op de definitieve plek aan te brengen, werd eind negentiende eeuw ontwikkeld door Giandomenico Facchini (1826-1903; met dank aan Mario Baeck die dit bleek te weten). De grote stationshal met zijn prachtige centrale lantaarn, de symmetrische rij loketten, in licht hout uitgevoerd, het in mozaïek gezette tekstbordje met “goede reis” in een veelvoud van talen tussen die loketten in: het is allemaal van een rustige schoonheid in vanzelfsprekende samenhang. Een wereldmonument.
Honden van de Heer
Vanuit het station lopen we naar de parochiekerk El Pilar. Deze in barokke stijl uitgevoerde kerk dankt zijn naam inderdaad aan een mystieke pilaar die in een klein kamertje achter het hoofdaltaar gezien kan worden. De in de kerk dienstdoende priester lukte het niet helemaal om ons het verhaal erachter op te helderen. Maar de meeste vragen over rooms-katholieke tradities en symboliek wist hij geduldig te beantwoorden. Niet in het laatst omdat hij een groot fan bleek van de Nederlandse voetballer Arjen Robben. Hij bevestigde ook dat het bijzondere tegeltableau links in de ingang van de kerk te maken had met de kloosterorde van de Dominicanen. Op het tableau zien we een wereldbol met daarop een kruis geplant en een rozenkrans er omheen, het geheel bewaakt door twee Honden van de Heer: Domini Canus.
De volgende wandeletappe eindigde bij het Zijdemuseum in het gebouw van de Zijdebeurs: La Lonja de la Seda. We zagen hier hoe op een groot getouw zijde geweven wordt, terwijl in dezelfde ruimte zijderupsen knagen aan een blaadje en de demonstratrice van dienst een cocon uittrekt en spint. Het eeuwenoude gebouw waarin dit alles plaatsvindt, heeft zware restauraties ondergaan, en is nu UNESCO-werelderfgoed. We vonden er een schitterende veelkleurige majolicavloer van zo’n 400 m2, gemaakt in Manises. Centraal in het immense vloertableau staat de afbeelding van de Faam, op de vier hoeken dames in koetsen die de werelddelen representeren, met de bijbehorende dieren zoals een olifant, een leeuw, een wit paard en een stel varanen. De zijdehandel was de kurk waarop Valencia in de gouden, vijftiende, eeuw dreef. De briljante stadsarchitect Pere Comte bouwde La Lonja de la Seda, de Zijdebeurs, die ook een (rechtsprekend) handelshof huisvestte: El Consolat del Mar. Dit ging uit van de wet van de vrije zee.
We hadden in enkele uren weer veel gezien, en hadden hier en daar nog wel langer willen vertoeven, misschien. Maar ook vandaag moest er weer geluncht worden. Doe zoals de Spanjaarden doen, we legden ons er graag bij neer. De organisatie had het gerenommeerde restaurant Masía del Vino tegenover het Zijdemuseum weten vast te leggen voor de groep. Ook dit werd weer een royale tafel in een authentieke omgeving.
Balansiya
Een verrassing was het programmapunt na de lunch: een bezoek aan Balansiya. Dit oude woord voor Valencia duidt op de overdekte opgegraven fundamenten van de Romeinse, de Westgotische en de middeleeuwse stad.
L’Almoina Centro Arqueológico: achter glas stap je via een paar trapjes meer dan tweeduizend jaar geschiedenis in.
Het zijn steenresten, maar de ordening van menselijk handelen die je er in ziet, brengt geschiedenis even heel dichtbij. De indrukken konden daarna ingevuld worden met de aanpalende archeologische tentoonstelling. Vazen, schalen en andere objecten uit verschillende plaatsen in Spanje en Europa zijn hier gevonden, gerestaureerd en opgesteld om er met verbazing naar te kijken.
Dag 6: zondag in de provincie (15 mei)
Onze laatste excursiedag. De bus stond weer voor. We vertrokken vroeg, in zuidelijke richting voor een flinke rit naar Gandia. In deze deftige mediterrane stad bezochten we het Palau Ducal (hertogelijk paleis). In de bus hield Johan Kamermans een korte inleiding. Het paleis is in de veertiende eeuw gebouwd, toen dit deel van Spanje onder het huis Aragon viel. Het kwam in 1495 in bezit van de familie Borgia, die twee pausen voortbracht: Alexander VI en Calixtus. De Borgia’s waren geslepen diplomaten, gedreven door zucht naar rijkdom en macht. Gif en moord was hen niet te min. De eerste Borgiapaus had een vrouw, vriendinnen en kinderen. Lucrezia, de onechte dochter van Alexander VI, was een bekend instrument van huwelijkspolitiek.
In deze dynastie werd in 1510 Franciscus Borgia geboren, achterkleinzoon van Alexander VI. Hij schopte het tot onderkoning van Aragon en werd later generaal-overste van de Jezuïeten. Op zijn 36e jaar namelijk stierf zijn vrouw en besloot hij “zijn leven aan God te wijden”. Het is deze Borgia, die in 1671 ook nog eens heilig werd verklaard, aan wie de meeste verhalen in het kasteel zijn gewijd. Zo is er het kleine kamertje met alleen het bed en een stoel waarin hij zich terugtrok om eenvoudig te leven nadat hij zijn grote besluit had genomen.
In de Grote Zaal, met rondom lambriseringen met oude en aanzienlijk jongere cuenca-tegels, hangen ook tapijten uit Mechelen. Één daarvan beeldt Francisco Borgia af bij het sterfbed van Isabella van Portugal, met wie hij bevriend was. Volgens de gids die we er over door vroegen kwamen alle tegels in het paleis uit Manises, maar hij dacht ook te weten dat het voornamelijk reproducties waren. Van twee interessante types gótico-stijltegels zijn op een wand twee blokken ingemetseld die hoogst waarschijnlijk in een oorspronkelijke oude vloer hebben gezeten: zestien tegels met een blauwe kroon, en zestien met een voorstelling van wat mogelijk zonnestralen of lekkende vlammen moet voorstellen. Deze zijn mangaankleurig op een witte ondergrond. Elders in het paleis eindigt een rijk gedecoreerde gang in een soort serre met een vloer van veelkleurige tegels. In het midden zagen we een grote zon, waaromheen vogels, andere dieren en florale motieven. Bijzonder is dat door de, vanuit het middelpunt naar buiten steeds wijder wordende banen, waar dan weer haaks de concentrische cirkels doorheen lopen, heel andere tegelformaten ontstaan. Interessant zijn in de gang ook de kleine uitstulpende buitenbalkonnetjes waar fraai gekleurde tableaus met bloemenmanden op zijn gelegd.
Na dit bezoek hadden we gelegenheid om op een van de langzaam in beweging komende terrassen een kop koffie te bemachtigen. Vervolgens zette de bus koers naar het natte natuurgebied L’Albufera (= lagune), waar we uitstapten in het dorpje El Palmar voor de lunch met paella, hét gerecht dat in deze regio ontstaan zou zijn. Maar de reisleider had nog een verrassing in petto: El Palmar is een soort Spaans Giethoorn, gelegen aan een smal kanaal vanwaar de grote achterliggende plassen waar ook de rijstvelden hun water van krijgen, bevaren kunnen worden. Mark had een schipper gehuurd met een grote open schuit waar met enige goede wil dertig noorderlingen in gepast konden worden. En zo voeren we anderhalf uur op een zonnige zondagochtend, sommigen met geïmproviseerde zonwering op hun hoofd, over een zoetwaterlagune aan de mediterrane kust. Het was een mooie afsluiting, die nog mooier werd toen er, gezeten aan een lange tafel bij het kanaal, steeds door twee mannen platte pannen van minstens een meter doorsnee werden aangedragen met dampende traditionele paella. Om ons heen zagen we dat dit een geliefkoosd zondagsritueel is voor veel Valenciaanse families uit de buurt.
Diezelfde avond nuttigden we in een restaurant naast ons hotel nog een klein hapje, hieven samen het glas op deze mooie tocht en huldigden we Mark van Veen om zijn perfecte organisatie en flexibele leiderschap.
Dag 7: exit
Deze maandagochtend had iedereen gelegenheid om naar eigen wens de uren voor vertrek naar het vliegveld bij Manises zelf in te vullen. Er werden nog bewonderende wandelingen gemaakt door en langs de architectuur van het Calatrava-park, boeken gekocht in de stad of gewinkeld in het nabije koopcentrum. Enkelingen knoopten er nog een paar dagen of meer Spanje aan vast, maar uiteindelijk zijn we allemaal veilig thuis gearriveerd.
Lejo Schenk
Met dank aan Johan Kamermans voor de foto’s, Francine Stoffels voor de correcties en Gerda Brust voor de redactie