Tegelreis naar Engeland: een imponerende kennismaking met musea, collecties en locaties.
26 Vrienden vertrokken op donderdag 10 mei per bus vanaf drie plaatsen in Nederland naar Europoort, van waar de nachtferry van P&O ons naar Hull bracht. Van hier uit begon een door Mark van Veen perfect georganiseerde reis vol gedenkwaardige hoogtepunten.
VAN LEMMEN
Om half acht in de ochtend reed de meegereisde bus ons naar Hornsea, om daar het welhaast krankzinnig uitbundig betegelde Farrago House te zien. Josie Adams, beheerder en bewoonster leidde ons rond. Bij de ontvangst verscheen zowaar als mystery guest onze vriend, en groot kenner van de Engelse keramiek- en tegelproduktie, Hans van Lemmen. Hans was zo vriendelijk het bezoek mee te organiseren en mogelijk te maken. Ook deed hij onderzoek naar dit van binnen en buiten betegelde huis, gebouwd in 1909-10 door architect en verzamelaar David Reynard Robinson. Spaanse tegels, Engelse geperste en encaustic (ingelegde) tegels uit de Victoriaanse en Arts & Craft periode, mozaïekvelden van gebroken tegelfragmenten, maar ook complete velden van door Van Hulst in Harlingen voor de Engelse markt geproduceerde tegels doen de bezoeker haast duizelen.
Het zijn deze rond 1900 handgemaakte Nederlandse tegels, die Robinson wilde profileren als alternatief voor de perfecte, machinaal vervaardigde Engelse “dust–pressed” tegels, die de wereld van die tijd aan het veroveren waren.
De middag van 11 mei brachten we door in wat Europa’s grootste antiekcentrum genoemd wordt, Caenby Corner Estate in Hemswell. Ofschoon er op het gigantische terrein heel veel interessants te zien was, werden er relatief weinig tegels waargenomen. Niettemin lukte het een van onze reizigers om een paar mooie Boumeester-tegels te scoren.
STOKE ON TRENT
Van Hemswell ging het naar onze eerste overnachtingsplaats Nottingham in de Midlands, dat voor een aantal dagen onze uitgangsbasis zou worden. De historische Engelse keramiekstad Stoke on Trent, waarvan de koosnaam ook wel “the Potteries” luidt, was op 12 mei het reisdoel. Eerst bezochten we het in 1971 geconserveerde Gladstone China Works. Een aardewerkfabriek met vijf karakteristieke hoge ovens, waarvan een nog werkzaam. We leerden en zagen er alles over de samenwerking van klei, water en kolen, die deze industrie hier in Noord Staffordshire tot grote hoogte bracht. De formule voor het beroemde bone china werd uit de doeken gedaan. We werden ingeleid in het werk van de modelleerders, de schilders, de mallenmakers, de ovenvullers, de stokers. En niet te vergeten de boetseerster van de ragfijne porseleinen bloemen.
De middag was gereserveerd voor Potteries Museum en Art Gallery in Hanley Stoke on Trent. Met assistent-curator Ben Miller liepen we door het depot en bespraken de kleine collectie Nederlandse tegels. Daarna liepen we door de verschillende tentoonstellingen. De Ceramics Gallery, de Design Gallery, de Fine Art Gallery en de Temporary Art Gallery gaven een mooi overzicht van de historische en eigentijds keramiekkunst in Groot Brittannië, maar ook daarbuiten. Moorcroft, Doulton, Wedgewood en Aldermaston, ik grabbel maar wat namen. En daarnaast Clarice Cliff, Alan Caiger Smith, Lucie Rie en Arabia, Royal Copenhagen. In een historische vitrine lazen we: ”Tin glazed earthenware was introduced into England by Jasper Andries and Jacob Janson, potters from Antwerp who came to England in about 1567 to escape the persecution of Protestants in the Netherlands. They first worked in Norwich, but later Janson moved to London setting up a pottery in Aldgate.”. De tekst meldt verder dat er meerderen zijn gegaan in de late zestiende eeuw, maar niet zijn geregistreerd, tot aan “Christian Wilhelm” die zich vestigde in Southwark rond 1617.
In de bijbehorende vitrine troffen we een grote (40x40x40 cm) polychrome cisterne voor water en wijn aan, beschilderd met zeer Nederlands aandoende Franse lelies in de hoeken en een groot tulpmotief centraal. Gemerkt T, met een soort huismerk, en gedateerd 1637. Volgens het bijschrift gemaakt in Londen.
Terug in Nottingham worden ’s avonds de eerste restaurants en pubs gekeurd, en tot tevredenheid…
HUISBEZOEK
Zondag 13 mei bezocht ons gezelschap het vermaarde Nottingham Castle, waaromheen uiteraard de herinnering aan Robin Hood en de sheriff ook commercieel levend wordt gehouden. Het kasteel beschikt over een aantal museale presentaties, met als belangrijkste het verhaal van een gepokt en gemazeld regionaal militair regiment, de Mercians. Verder mooie textiel, schilderijen , lokale geschiedenis en uitstekende educatieve voorzieningen voor kinderen en scholen. Na een koele Dark Ale in “Ye Olde Trip to Jerusalem” stappen we in de bus naar Bunny, waar we in de historische pub van een chef die goed op de hoogte blijkt van de Nederlandse voetbalbiotoop, een traditionele Sunday roast krijgen voorgezet.
Een mals buffet voor carnivoren, heerlijke geroosterde vleessoorten zoveel je wilt, met genoeg salades daaromheen. Rond half vier brengt de topfitte chauffeur ons vervolgens terug naar Nottingham. Aldaar zijn we te gast bij Michael en Malcolm, een verzamelaarspaar dat ons op voorspraak van Mark hun weergaloze collectie Engelse tegels laat zien. Door het hele huis hangen de topstukken van Minton, Burmantoft, De Morgan en al die andere producenten uit de Engelse negentiende en twintigste eeuw. Bijna allemaal vertegenwoordigd door hun beste schilders en vormgevers. Michael vertelt dat als hij in een veilingzaal verschijnt, de meeste verzamelaars weglopen. Maar ook dat hij zich zorgen maakt waar deze topcollectie, nu hij fors op leeftijd is en zijn krachten afnemen, een nieuwe bestemming zal vinden.
In de minutieus verzorgde tuin bieden Malcolm en Michael ons ten afscheid versnaperingen aan, waarna we teruggaan naar ons hotel om van daar uit, voor wie wil, nog verder Nottingham te verkennen.
CRAVEN DUNNILL
Maandag 14 mei checken we uit in Nottingham en rijden we naar het Jackfield Tile Museum in Ironbridge, werkelijk een bedevaartsoord voor tegelliefhebbers. Het museum is gevestigd in een oude fabriek van Craven Dunnill uit 1873. In een deel van de oude bedrijfsgebouwen worden bovendien opnieuw ingelegde vloertegels, de “encaustic tiles”, gemaakt. Deels handmatig, deels machinaal.
Het museum vertelt de opkomst en ondergang van de enorme aardewerkindustrie in dit deel van Engeland, met bedrijven als Craven, Maw en Minton. Ook Nederlandse bedrijven als Lotus en De Distel haalden hier hun tegels om die in Nederland te decoreren. De entree van het museum vormt de nog nagenoeg complete toonzaal van de oude fabriek, en verlegt zich dan naar hedendaags ingerichte zalen met magnifieke collecties van alle grote bedrijfsnamen, ontwerpers en schilders. Arts & Crafts beweging, de Victorianen, de Gothic Revival, de Aesthetic Movement, de Moorse en Perzische invloedssfeer worden belicht. En daarna volgt een reeks van zalen met toepassingen van tegels, zoals in winkels, kerkgebouwen, woonhuizen, overheidsgebouwen, gezondheidsinstellingen enzovoorts. De tocht door het museum eindigt in een zaal waar een beroemde Engelse private collectie, die van John Scott, is geland. (Iets waar Michael, die we eerder bezochten en op hetzelfde hoge niveau heeft verzameld, stiekem wel jaloers op is). Een wandtekst toont Scotts antwoord op de vraag waarom hij tegels verzamelde. Zijn antwoord: “After much cogition I confess it’s “loneliness”. They are like old friends, always smiling and ever capricious. Some of them I love more than others, but that’s life”.
Na een door de museummedewerkers zorgzaam bereide lunch van sandwiches en salades laat Chris Scott ons de encaustic tile fabriek zien, die hij in 1997 opnieuw begon, en inmiddels weer door de opvolgers van het boude Craven Dunnill is overgenomen. Zodat er ook werkelijk geïnvesteerd kon worden. Chris gunt ons het privilege dat we het hele proces van de vloertegel die hij hier maakt, mogen volgen.
Het bedrijf produceert nauwelijks wandtegels, maar moet het hebben van restauratieprojecten voor historische vloeren. Zo wordt er op dit moment gewerkt aan een grootse, twaalfjarige opdracht om ingelegde vloeren met heraldische motieven van de Westminster parlementsgebouwen te vernieuwen. Chris ontvangt opdrachten uit de hele wereld, en zegt het enige bedrijf te zijn dat opdrachten van enig volume aankan. En dat alles gebeurt in een kleinschalig bedrijf, met een kleine bemensing, waar alles zelf wordt ontwikkeld, omdat heel veel historische kennis van de techniek niet meer te vinden was.
Na dit gedenkwaardige bezoek vertrokken we naar ons hotel, een 16e-eeuws herenhuis in Madeley, Telford. In de grote zaal, bij een brandend haardvuur, nuttigen we een smakelijk 3-gangendiner.
NAAR LONDEN VIA G.F.WATTS
Dinsdag 15 mei. In de bus voor een lange reis naar Londen. Onderweg vergast conservator Johan Kamermans ons op een mini-lezing, waarin hij vertelt over zijn lopende archiefonderzoeken naar de betrekkingen tussen Nederlandse tegelproducenten en de Engelse fabrikanten. Er blijken levendige contacten geweest te zijn , met als doel te leren en te profiteren van de Engelse mechanisatie. Zo vond Johan een briefwisseling tussen Rozenburgdirecteur Van de Sande met een collega in Stoke on Trent. De” schriftelijke cursus pottenbakken” blijkt onvoldoende te werken en Van de Sande reist uiteindelijk zelf af naar Hanley, Stoke on Trent, om te zien wat er allemaal aangeschaft zou moeten worden. Het is illustratief voor het geploeter van meerder Nederlandse bedrijven in die tijd om het hoofd boven water te houden.
Na vier uur rijden arriveren we in Guildford, waar we als tussenstop de Watts Gallery en Watts Chapel bezoeken. George Frederic Watts (1817-1904) wordt als kunstenaar ook wel “Engelands Michelangelo” genoemd. Tussen 1891 en 1904 stichten hij en zijn begaafde vrouw Mary een werk-en leerplaats, een galerie en een kapel in Guilford. Beiden zijn aanhangers van de zeer sociaal geïnspireerde Arts & Crafts beweging van John Ruskin en William Morris. Ze zijn begaan met de sociale problemen van hun tijd, zoals de hongersnood in Ierland. De bevolking van Guilford betrekken ze structureel bij hun werk, met de ambitie zo voor kennis, werk en inkomen te kunnen zorgen. In de Watts Gallery zijn nu, behalve de schilderijen van de familie Watts, ook prachtige tegels van De Morgan, en ander schilderwerk van bijvoorbeeld Edward Burne Jones, Alma Tadema en William Shackleton te zien.
Een wandelingetje door de landelijke omgeving voert van de hoofdgebouwen naar de door Mary Watts met behulp van de plaatselijke bevolking van Compton gebouwde kapel. Dit wonderlijke, karakteristieke gebouw op de begraafplaats is opgedragen aan de doden die daar rusten. 70 dorpelingen en kinderen werkten er aan mee. Het gebouw zit vol met handgevormd fresco en sgrafittowerk, geïnspireerd op volkenkundige en art nouveau motieven.
Tegen zevenen arriveerden we tenslotte in ons Londense hotel. Op het avondprogramma stond daar nog een wandeling naar het Bibendum-gebouw, een zeer karakteristiek art nouveau monument. Deze voormalige showroom/garage van Michelin is aan buiten en binnenzijde voorzien van grote tegeltableaus met scenes uit de (vroege) autoracerij.
NOG VIER MUSEA TE GAAN
14 mei. We wandelen door de stad naar Leighton House museum. Dit is de vroegere residentie van de schilder Frederic Leighton (1830-1896). Niet alleen vanwege Leightons werk dat er te zien is, maar vooral het eclectische interieur en de betegelingen maken ook van dit gebouw weer een van de hoogtepunten van onze reis. Leighton, die president van de Royal Academy werd, reisde al op zijn dertiende naar Frankfurt, en later door heel Europa en het Midden Oosten. In Frankrijk ontmoette hij Eugene Delacroix, die hem inspireerde tot de bouw van Leighton House. In 1865 werd met de bouw begonnen, naar ontwerp van de Schot George Aitchison. Uitgangspunt was een eclectisch expositiegebouw, waarin de functionaliteit ondergeschikt was aan de schoonheid (Aesthetic Movement; Oscar Wilde) .Leighton had enorm veel tegels verzameld, waarvoor het huis in 1878 uitgebreid werd met een ruimte die als “Siciliaans-Moorse paleiszaal” werd aangeduid. Een kleurschema in blauw verbond de verschillende delen. De tegelgenieter vindt er hexagonale tegels uit Iznik, een prachtig tableau met Korantekst uit Cairo, 13e-eeuwse Kashantegels uit Perzië, Siciliaans geïnspireerde goudluster mozaïeken. Open plekken werden opgevuld door velden van William de Morgan, wiens 19e-eeuwse Damascus- en Iznikmotieven in de toekomst waarschijnlijk steeds minder van de oorspronkelijke onderscheiden zullen worden.
Na deze onderdompeling in Oriëntaalse sfeer ging het te voet verder naar het Victoria & Albert museum. Hoewel niet voor iedereen nieuw, toch een passende halte in een reis als deze. Al was het maar om weer eens de drie reusachtige restaurantruimtes te bekijken. Vooral het middelste is een overdonderend geheel met een renaissancistisch plafond, glas in loodramen (van Burne Jones), betegelingen met een geometrisch decor en classicistische bouwkeramiek in wit op gele ondergrond. Daarnaast is er de blauwwit betegelde Poynter room, met grote tegelpanelen die de seizoenen voorstellen. Daaronder zitten dan weer tegels geschilderd in “Dutch style” door meisjes van de Art School. En centraal is er een monumentale haard met Japanse motieven op tegels.
Maar je komt in het V&A natuurlijk voor de keramiekafdeling. Er is een mooie inleidende presentatie met tegeltableaus uit Portugal, Turkije, en met velden uit Nederland. Daarna begint de enorme depot-achtige opstelling in reusachtige vitrines waar vrijwel alles wat men bezit, zichtbaar wordt. Ook de tableaus zijn te zien, maar die hangen zo hoog dat je er bijna kramp van krijgt. De uitbundige hoeveelheid tegels, van eenvoudige Hollandse tot de kostbaarste Italiaanse, staat in stapels of op rijen vooral uitdagend onzichtbaar te wezen. Het digitale scherm waarop ieder tegel opgehaald kan worden werkt zeer traag, of niet adequaat.
De vaste opstellingen van het V&A bekijken blijft niettemin een feest. In de Europese afdeling vanaf 1600 vind je tussen meubilair, schilderijen en ander moois wel weer hele fraaie tegeltableaus gepresenteerd. Daaronder een meerkleurig Delfts bloementableau, waarvan de basis gevormd wordt door een ”gilin”, dat is een Chinese mythologische figuur met drakenkop en leeuwenstaart.
Enkele groepsleden gebruikten het restant van de middag ook nog om een bijzondere tentoonstelling, “Sublime Symmetry”, over ontwerper De Morgan te gaan bekijken in de Guild Hall. Een tip die Francine Stoffels opving in Watts House.
WILLIAM MORRIS EN BRITISH MUSEUM
Donderdag 17 mei. We bezoeken Waterhouse, oftewel de Morris Gallery, het huis waarin van 1848 tot en met 1856 William Morris, icoon van de “Arts & Crafts“ beweging woonde. Morris, geboren in 1834, leefde hier enige jaren met zijn moeder. Hij was een veelzijdige, beroemde architect en ontwerper, maar ook een socialistische activist. Al jong was hij verontwaardigd over de mensonterende omstandigheden in de industriële wereld van zijn tijd. Morris was voor ambachtelijkheid, de Gouden Eeuw met zijn steden en zijn kleinschalige bedrijf. Ook de klassieke wereld, die veel te lang de kunst had gedomineerd sprak hem niet aan. Hij wilde een vrije samenleving, waarin het kunstenaarschap en het ambachtelijke niet uit elkaar getrokken werden. Morris gaf boeken uit, deed aan glas in lood techniek, maakte zelfs keramiek en tegels. In zijn eerste huis in Londen wilde hij tegels plaatsen, maar de Engelse geperste tegels vond hij niet ambachtelijk. In Utrecht en Harlingen vond en haalde hij wat hij zocht.
Morris was toen hij er woonde nog te jong om zijn stempel op Waterhouse te drukken. Daarom is het vooral een expositieruimte die vertelt over zijn leven, en ruimte biedt aan kunst van anderen.
Na de lunch in Morris’ huis bracht de bus ons naar de laatste bestemming: het British Museum. Hier stond een depotbezoek gepland, en een ontmoeting met conservator Beverley Benk. Zij heeft middeleeuwse tegels in haar portefeuille en werkt aan een recente groep bodemvondsten uit Manor House Surrey, zuidoost Londen. Beverley had enkele van haar alleroudste tegels en fragmenten, de meeste tingeglazuurd, uit het depot op een werktafel voor ons gereed gelegd. Daaronder enkele fragmenten die in Londen de vraag deden rijzen of ze Antwerps zouden zijn. Ger de Ree, die een fragment uit Middelburg (waarover verder niets qua vindplaats bekend is) had meegenomen maakte Beverley erg blij. Zij vond de fragmenten een “perfect match”. Ook een ander in Engeland gevonden fragment leek volgens sommigen zeer verwant aan de Zuidelijk Nederlandse Herckenrodevloer. Er werd daarna nog lang doorgepraat over Ger’s bevinding dat de in Londen gemaakte tegels harder zijn gebakken, en daardoor een meer metalige klank hebben, en licht wiebelen als je ze vlak legt. Kortom, een bezoek dat tot voortgaande communicatie over de Noordzee heen uitnodigt.
Na Beverley’s deskundige ontvangst werden we door haar collega Judy Rudoe meegenomen naar de nieuw ingerichte zaal voor 19e eeuwse keramiek. Ze toont daar veel “Gothic” tegels uit die tijd, juist als reflectie op de middeleeuwse afdeling. Het is overigens niet alleen Engels wat deze afdeling biedt. Zelfs de Nederlandse Nieuwe Kunst is er vertegenwoordigd. In dat verband sprak Judy uit dat ze best wat meer Nederlandse art nouveau in de collectie zou willen, waarbij ze onder meer de namen van Colenbrander en Van der Hoef noemde. Nadat we waren geïnformeerd over het researchprogramma, dat sterk gebaseerd is op databasegebruik, namen we afscheid. Ieder had zo nog even de tijd om een favoriet onderwerp in het museum te bezoeken, of het restaurant aan te doen.
Het British Museum was een stijlvol laatste programmapunt van deze uitstekende tegelreis .Dat werd dan ook zowel tegenover organisator Mark, als naar elkaar toe uitgesproken in de door Mark afgehuurde hoek van een pub vlakbij het hotel. Met een goed glas en een Britse snack sloten we daar de week af. En, zoals dit verslag bewijst, kwam iedereen na een veilige oversteek met de ferry op 18 mei weer veilig thuis aan.
Lejo Schenk